1.   boetvaardig bn. 'berouwvol'
categorie:
geleed woord, leenvertaling
Vnnl. boetvaardig 'id.' [ca. 1565; WNT], boetveerdich 'id.' [1603; WNT Supp. aanlokken].
Na de Middeleeuwen gevormd als vertaling van Latijn poenitens, wrsch. onder invloed van de synonieme vorm Duits bußfertig 'rouwmoedig, bereid boete te doen'. Het is gevormd uit het zn. boete en het bn. vaardig 'bereid'.
Fries: boetfeardich


  naar boven