1.   boei 2 zn. 'drijvend baken'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend, uitleenwoord
Vnnl. boye 'drijver' [1563; WNT uitwerpen I], boeye "anckervlot" [1599; Kil.].
Herkomst onduidelijk. Mogelijk hetzelfde woord als boei 1; in dit geval kan het eveneens via het Frans ontleend zijn, wellicht al in de betekenis 'ton die vastgeketend, verankerd ligt'. Anderen veronderstellen dat boei 'baken' teruggaat op een andere vorm: Oudfrans *boie, boue [1394] (Nieuwfrans bouée 'boei, baken'), waarbij dan de vorm *boie terug zou gaan op Oudfrankisch *bōkan < pgm. *baukna- 'baak, merkteken', zie baken. Vanwege de vorm boue wordt echter ook gesuggereerd dat het Frans het woord aan Nederlands boei heeft ontleend (Toll.).
Duits Boje '(anker)boei', Fries boei 'drijver, baken' [1869; WFT], Deens boie, bøie en Zweeds boj komen uit het Nederlands of Nederduits; Engels buoy komt uit het Nederlands of wellicht rechtstreeks uit het Frans. Het woord is uit het Nederlands voorts ook ontleend in Italiaans boia; Spaans boya; Russisch bui.
reddingsboei zn. '(kurken) boei om op te drijven'. Nnl. redding-boei 'id.' [1813; WNT]. Samenstelling met het nomen actionis redding bij redden.
Literatuur: B. Vidos (1957) 'Étymologie organique', in: Revue de Linguistique Romane 21, 93-105
Fries: boei


  naar boven