1.   boegspriet zn. 'schuine ra aan voorsteven'
categorie:
geleed woord, uitleenwoord
Vnnl. boechspriet 'schuin omhoog uit de voorsteven stekende ra' [1521; MNHWS].
Gevormd uit boeg en spriet.
Mnd. bughspret [1465], baghspret, bogspret (nnd. bugspriet); nhd. (< mnd.) Bugspriet; nfri. boechspriet [1835; WFT]; me. bouspret [13e eeuw] (vne. bou-spritte [1500]; ne. bowsprit); nde. bugspryd; nzw. bogspröt.
De samenstelling is in het Nederlands of het Nederduits ontstaan en dus wrsch. niet in het Engels, waar bow 'boeg' pas in 1626 geattesteerd is en waar talloze varianten als boresprit, boldsprit erop wijzen dat het verband met bow 'boeg' niet werd begrepen. Bowsprit is in het Engels voor 1590 ook slechts enkele malen geattesteerd. Het Deens en het Zweeds hebben het woord wrsch. ontleend aan het Nederduits, andere talen wrsch. aan het Nederlands: Frans beaupré; Italiaans bompresso; Spaans baupres; Portugees garupés. Voor Oudfrans bosprete [1350] wordt ook ontlening via het Middelengels voorgesteld; de huidige vorm beaupré [1516] is ontstaan onder invloed van de vormen beau 'schoon, mooi' en pré 'voor'.
Fries: boechspriet


  naar boven