|
1. |
pisang zn. (NN) 'banaan (geslacht Musa)' categorie: leenwoord, alleen in België of Nederland Vnnl. pysan, pisang 'banaan' eerst als Maleis woord in die Mallayen van Malacca (heetense) Pysan 'de Maleiers van Malakka noemen ze pysan' [1596; WNT], dan 25 bossen Pisangh '25 trossen bananen' [1647-48; WNT], zwijnen-vleesch, rijs ... en Pizang [1670; WNT zwijnenvleesch]; nnl. pisang 'banaan' in schil de pisangs, snijd ze overdwars in tweeën [1910; iWNT], ook 'ongewoon persoon' in 'n rare pisang die man [1910; WNT], een leuke pisang [1915; WNT]. Ontleend aan Maleis pisang 'banaan'. In de loop van de 19e eeuw werd het woord in het NN door de invloed van de vele oud-Indiëgangers steeds gewoner, maar in de 20e eeuw werd het weer vrijwel geheel vervangen door banaan. Fries: -
|
naar boven
|