1.   snuffelen ww. 'lucht opsnuiven; rondzoeken'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Vnnl. snuffelen 'herhaaldelijk lucht opsnuiven' in Dye wel riect ende snuffelt [1562; Kil. sagax], snuffen / snuffelen ghelijck de honden [1574; Kil.], 'rondzoeken' in Hoe souden snuff'len wy? (naar goede dichtwerken) [1610; iWNT].
Frequentatief, hetzij van snuffen 'snuiven' [1574; Kil.], 'bedrijvig rondzoeken' [1627; iWNT], zelf een intensiefvorming bij snuiven, hetzij direct van snuiven met verscherping van de v voor l als in schoffel bij schuiven.
Nnd. snuffelen; nfri. snuffelje, sneuvelje. Nhd. schnüffeln is ontleend aan het vnnl. of nnd.
Fries: snuffelje, sneuvelje


  naar boven