1.   beiaard zn. 'klokkenspel'
categorie:
geleed woord
Mnl. in de beroepsnaam Lievin Beyardere 'beiaardier' [1353; Debrabandere 1993], beyaert 'klok' in obscene zin in den beyaert slaen 'het lid laten bewegen' [1380-1425; MNW-R]; vnnl. al de airkens op den beyaerd te slaene van hueren en half hueren op de appeelen 'alle liedjes die op de beiaard gespeeld moeten worden op de halve en hele uren op de kleine klokjes' [1553; WNT Supp. appeel II].
De herkomst is onduidelijk. Het woord kan zijn afgeleid van het werkwoord beieren, met verkorting door haplologie van de te verwachten vorm *beieraard voor 'hij die beiert'. Mogelijk ook is beiaard een afleiding van een werkwoord beien 'slaan'; van ditzelfde werkwoord is beieren mogelijk een frequentatief.
Literatuur: D. Fagot (1958) 'Beiaard', in: Album Edgar Blancquaert, Tongeren, 373-379


  naar boven