1.   record zn. 'beste prestatie'
categorie:
leenwoord
Nnl. record 'snelste tijd' in het daarbij gebruikte woord record beduidt: de tijd welke voor het afleggen van een bepaalde baan nodig was [1885; Schager Courant], 'beste sportprestatie' in zijn rit kan als een record worden aangemerkt [1887; Groene Amsterdammer], 'het hoogste, uiterste dat tot nu toe bereikt is' [1933; WNT Aanv.].
Ontleend, al dan niet via Frans record 'beste sportprestatie' [1882; TLF], aan Engels record 'id.' [1883; OED], eerder al 'geschreven verslag van een gebeurtenis' [1611; OED], nog eerder 'opgeschreven verklaring' [ca. 1300; OED], dat zelf is ontleend aan Oud-Frans record 'id.', een afleiding van het werkwoord recorder 'vastleggen', ontleend aan Latijn recordārī 'zich herinneren', zie recorder. De sportbetekenis is ontstaan in het Engels.
Fries: rekord


  naar boven