|
1. |
rechter 2 bn. 'zich aan de rechterkant bevindend' categorie: geleed woord Mnl. rechtre 'zich aan de rechterkant bevindend', rechterhant 'rechterhand' [beide 1240; Bern.], Mar het moet costen v rechter oghen 'maar dat moet uw rechteroog kosten' [1285; VMNW]. Vergrotende trap van het bn. recht 1 'juist'. In het Middelnederlands komt het woord in deze betekenis ook nog in de niet-vergrotende vorm voor: op har rechte scouder 'op haar rechter schouder' [1276-1300; VMNW], in de rechte hant van goesins molen 'aan de rechterkant van Gosins molen' [1291; VMNW]. Zie ook rechts. Fries: rjochter, rjuchter
|
naar boven
|