1.   recherche zn. 'opsporingsdienst'
categorie:
leenwoord
Nnl. recherche 'onderzoek' [1598; WNT], 'douanedienst' [1845; WNT], 'opsporingsdienst van de politie' [1883; Schager Courant], de recherche der politie te Amsterdam [1911; WNT].
Ontleend aan Frans recherche 'onderzoek' [1452; TLF], van het werkwoord rechercher 'onderzoeken' [ca. 1100; TLF], van chercher 'zoeken' [ca. 1100; TLF], gevormd met het voorvoegsel re- in een intensiverende functie bij chercher 'zoeken', dat is ontwikkeld uit Latijn circare 'de ronde doen', afleiding van circa, circum 'eromheen', zie circa.
In het Nederlands heeft de betekenis zich ontwikkeld van 'onderzoek' (in het Frans nog steeds de hoofdbetekenis) naar specifiek 'opsporingsonderzoek' en 'afdeling die dit onderzoek uitvoert'.
rechercheur zn. 'beambte van de recherche'. Nnl. de knapste rechercheurs begonnen hunne nasporingen [1877; Schager Courant], rechercheur 'douanebeambte' [1910; Prick van Wely], 'privé-detective' [1924; WNT]. Afleiding van recherche. Het woord bestaat in deze betekenis niet in het Frans. ◆ rus zn. (NN) 'rechercheur'. Nnl. rus 'politieagent, rechercheur' [1906; Boeventaal]. Bargoense verkorting van rechercheur.
Literatuur: F.P.H. Prick van Wely (1910), Viertalig hulpwoordenboek, 204
Fries: resjerzje ◆ resjerzjeur


  naar boven