1.   bonken 1 ww. 'stoten'
categorie:
klankwoord
Nnl. bonkt (3e pers. ev.) 'stoot' [1842; WNT].
Duits dial. bunken; nfri. bonkje; vne. bang 'een hard geluid maken' [1550] < on. banga 'hameren, beuken'.
Een klanknabootsing, wellicht een afleiding van het zn. bonk. Klanknabootsende woorden kennen vanzelfsprekend vele parallellen in andere talen zonder dat er noodzakelijkerwijs van ontlening of overerving sprake is.
Fries: bonkje


  naar boven