1.   dreunen ww. 'dof geluid voortbrengen'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Vnnl. droent (3e pers. ev.) 'maakt geluid, dreunt' [1550; MNW], het dreund' in yders ooren 'het weerschalde in ieders oren' [1648; WNT zee I].
Mnd. dronen 'dreunen'; on. drynja 'dreunen'; got. zn. drunjus 'geluid'; < pgm. *drun-j- 'lawaai (maken)', een vorm met ablaut bij *dren- 'herrie maken'; zie dreinen, drenzen.
De verdere herkomst is onduidelijk. Wrsch. is het een klanknabootsing. Zeer onzeker is verwantschap met pie. *dher-, *dhren- 'geluid maken' (IEW 255-56).
dreun, zn. 'dof geluid, schok, smak; eentonig ritme; oplawaai'. Vnnl. dreun 'dof geluid' [ca. 1626; WNT]; nnl. dreun 'eentonig ritme' [1789; WNT], 'klap, oplawaai' [1952; Koenen]. Afleiding van dreunen.


  naar boven