1.   drenzen ww. 'huilen, zeuren'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. drensen 'snikken, zuchten' [1477; Teuth.]; nnl. om dat de eerste daarom vleit en de tweede daarom drenst '... huilerig zeurt' [1787-89; WNT], drenzen 'onophoudelijk op een huiligerige toon om iets vragen' [1872; Dale].
Mhd. trensen 'steunen, zuchten'. Aangezien er geen overgang van -e- naar -i- heeft plaatsgevonden, zoals in de combinatie -e- + -n- + medeklinker viel te verwachten (bijv. binden < *bend-), moet het woord teruggaan op pgm. *dransjan-; *dransjan- is dan op te vatten als een afleiding met verlenging door middel van -s- bij een wortel pgm. *dren-, dran- 'geluid geven' dreinen, dreunen. Verwant daarmee zijn os. dreno 'hommel' en ohd. treno 'id.' naast os. drān, drāna 'id.', oe. drān, drǣn (ne. drone 'dar'), die dan letterlijk 'zoemer' zouden betekenen.
Onzeker is verwantschap met o.a. Sanskrit dhránati 'weerklinkt'; Latijn drēnsāre 'krijsen (van zwanen)'; bij de wortel pie. *dhren- 'geluid geven' (IEW 255-56).


  naar boven