1.   drenken ww. 'te drinken geven'
categorie:
geleed woord
Onl. drencodos 'jij drenkte' [10e eeuw; W.Ps.], drenkedon mi mit etige 'zij drenkten mij met azijn' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. drenken 'verdrinken' [1400-29; MNW-R], gedrenct 'verdronken' [1405; MNW drenken], drenken 'te drinken geven' [ca. 1450; MNW], Ghespijst ende ghedrinct 'gevoed en gedrenkt' [1461; MNW]; vnnl. drenken 'verdrinken' [WNT wal I], gedrenct 'te drinken gegeven' [1526; WNT vallen]; nnl. Den grond, gedrenkt van 's vijands bloed 'nat van, begoten met' [1775; WNT versmeden I].
Causatief op *-jan- afgeleid van drank-, ablautsvorm bij de wortel van het sterke werkwoord drinken.
Os. drenkian; ohd. trenken; ofri. drentza; oe. drencan; on. drekkja; got. dragkjan; < pgm. *drankjan- 'doen drinken'.


  naar boven