|
1. |
extase zn. 'verrukte stemming' categorie: leenwoord Nnl. extase, extasie "verrukking van zinnen" [1669; Meijer]. Via Frans extase 'id.' [1495] en Latijn extasis, exstasis 'het buiten zichzelf zijn, verrukking' ontleend aan Grieks ékstasis 'id.', gevormd uit ek 'uit, buiten' (verwant met Latijn ex-) en stásis 'het gaan staan, toestand', zie bijv. statisch. ◆ extatisch bn. 'buitenzinnig'. Nnl. extatisch 'id.' [1847; Kramers]. Ontleend aan Frans extatique 'buitenzinnig' [1546] met aanpassing van het achtervoegsel. Dit gaat terug op Grieks ekstatikós 'buiten zichzelf', bn. bij het zn. ékstasis. Fries: ekstaze◆ekstatysk
|
naar boven
|