1.   heerlijk bn. 'aangenaam, vreugdevol; lekker'
categorie:
geleed woord
Mnl. herlic 'schitterend, kostbaar, mooi' in ein godis hus harde herlic 'een zeer schitterende kerk' [1200; CG II, Servas], eine urowe herlic 'een mooie vrouw' [1201-25; CG II, Floyr.]; er is ook invloed van het zn. heer 'aanzienlijke man', bijv. in herlec 'van de heer' [1240; Bern.]; vnnl. ook 'verrukking teweegbrengend, aangenaam, lekker' in een claren lucht, met een heerlijcken zuyden windt [1598; WNT], het heerlijck orgel [1655; WNT], hy bragt my heerlyken wyn [1653-54; WNT].
Afleiding met het achtervoegsel -lijk van het bn. hēr 'voornaam, aanzienlijk', dat in het Nederlands al zeer vroeg verdwenen is, maar in het Duits nog bestaat als hehr 'voornaam', zie verder het eveneens van hēr afgeleide zn. heer 1 'man'.
Alleen ohd. hērlīh (nhd. herrlich, > nzw. härlig).
Door associatie met het zn. heer 'aanzienlijke man' werd het mnl. heerlic al vroeg tevens geïnterpreteerd als een afleiding daarvan: 'van, betreffende of zoals een heer'; het is echter ook mogelijk dat beide woorden heerlic als homoniem werden beschouwd. De betekenis 'van, betreffende de heer' is in de moderne taal verouderd en verschijnt alleen nog in historische context, bijv. heerlijke stad, heerlijke rechten, en in de afleiding heerlijkheid 'gebied waarover een heer gezag had'. Intussen ontwikkelde zich de oorspr. betekenis 'schitterend, aanzienlijk' in het Nieuwnederlands tot algemener 'verrukking teweegbrengend, zeer aangenaam'.


  naar boven