1.   gedijen ww. 'voorspoedig groeien'
categorie:
geleed woord, erfwoord
Onl. thīon 'in overvloed zijn' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. gedīen 'groeien, tot wasdom komen' in mar ine kan niet gedien, ine hebbe mine amyen 'maar ik kan niet tot wasdom komen, als ik mijn vriendin niet heb' [1250; CG II, Trist.], dīen [1285; CG II, Rijmb.].
Afleiding met het versterkende voorvoegsel ge- van een werkwoord met de oorspr. betekenis 'samentrekken'; de betekenisontwikkeling verliep wrsch. via 'stevig worden, sterk worden' naar 'toenemen, groeien, tot wasdom komen'. Zie ook het verl.deelw. gedegen en uitdijen.
Os. (gi)thīhan; ohd. (gi)thīhan 'gedijen' (nhd. gedeihen); ofri. thīgia (nfri. dije); oe. (ge)þēon; got. (ga)þeihan; < pgm. *þinh-an- /*þenh-an- 'gedijen'. Het sterke werkwoord behoort in het Oudengels tot de 3e klasse; de 1e klasse (reeds zeer vroeg, in het Gotisch) moet secundair zijn, veroorzaakt door de klankwettige uitval van de -n- met compensatierekking van de klinker, waardoor presens en infinitief in vorm overeenkwamen met die van de 1e klasse.
Verwant met: Sanskrit tanákti 'trekt samen', takra-m 'karnemelk', Perzisch tanjidan 'samentrekken', talxina 'karnemelk', Afghaans tat 'dicht', Avestisch taxma- 'sterk, dapper', Litouws tankus 'compact, dicht', Russisch túča 'wolk', Sloveens tek 'het gedijen, voorspoed', Oudiers techt 'gestold', Welsh tynged 'geluk', Bretons toñket 'lot'; < pie. *tenk- 'zich samentrekken, stollen', waarbij met uitbreiding ook dicht.
In verband met melkproductie betekende pie. *tenk- 'stremmen'; *t(e)nk-lo-m is 'gestremde melk', waaruit onder meer Nieuwijslands þél 'id.'; de uitbreiding pie. *tenk-to 'dicht' heeft geleid tot onder meer nzw. (dial.) tätt(e), tete 'leb, stremsel', nzw. tät-mjölk 'gestremde melk'. Tacitus noemt lac compactum als gebruikelijke voeding bij de Germanen; volgens Hellquist is dat deze gestremde melk.


  naar boven