1.   gedag zn. 'groet'
categorie:
verkorting
Vnnl. gendach, gendach allegaer 'goedendag, goedendag allemaal' [1612; WNT Aanv.]; nnl. ze zei temet geen gedag of genavond 'ze zei haast geen goedendag of goedenavond' [1841; WNT Aanv.], Stijn had kortaf gedag terug geknikt 'Stijn had kortaf teruggegroet met een knikje' [1912; WNT Aanv.].
Verkorting van goedendag '(ik wens u) een goede dag', een traditionele formule bij ontmoeting en afscheid, zie goed 1 en dag.


  naar boven