1.   bom 2 zn. 'stop van een vat'
categorie:
leenwoord
Mnl. bonne [1284-85; CG I, 1020], bomme, bonde, bonge.
Herkomst onduidelijk. Wrsch. gaat het om een oude term uit de wijnbouw: de spon werd in het vlakke deel van een ton aangebracht. Dit vlakke gedeelte, een van de twee bodems, heette in het Gallisch bunda 'grondvlak, bodem' (zie bodem). Hieruit stammen Oudfrans bondon 'spon' en Middelfrans bonde, sinds 1411 ook in de betekenis 'spon' (FEW). De Middelhoogduitse en Middelnederlandse vormen kunnen hieruit overgenomen zijn. Deze visie wordt in de plaats gezet van een oudere hypothese die juist de Franse vormen uit mhd. bunde wilde afleiden (Diez). Het belangrijkste argument daartegen is het relatief late optreden van de Middelhoogduitse vormen. Opgemerkt moet worden dat Frans bonde pas in 1411 als 'spon' is geattesteerd, terwijl het daarvoor 'gat in een ton' betekende. De Germaanse, en met name de Middelnederlandse vormen zijn dus aanmerkelijk eerder in deze betekenis geattesteerd. De juiste verhoudingen blijven onduidelijk.
Mhd. bunte, bunde; laat-me. bunge (ne. bung).


  naar boven