|
1. |
niemand vnw. 'geen enkel persoon' categorie: erfwoord, geleed woord Onl. thich neminnot nieman 'jou bemint niemand' [ca. 1100; Will.]; mnl. nieman, niemen in so dat it nieman ne uernam 'opdat niemand het zou vernemen' [1220-40; VMNW], niemene ne mach portre wesen in middelburg 'niemand mag burger van Middelburg zijn (tenzij ...)' [1254; VMNW], niement [1271-72; VMNW], niemant [1292; VMNW]. Gevormd uit het Germaanse ontkenningspartikel *ne, zie nee(n), en iemand. De klankontwikkeling van de uitgang volgt die van iemand. Os. neoman, nioman; ohd. nioman (nhd. niemand); ofri. nammon, nemmen, nemma (nfri. nimmen). Fries: nimmen
|
naar boven
|