1.   averij zn. 'zeeschade'
categorie:
leenwoord, uitleenwoord, volksetymologie
Vnnl. averiën (mv.), averye 'onkosten die het vervoer per schip buiten de vracht meebrengt, ook door beschadiging of verlies' [1509; WNT Supp.]; nnl. avarij 'schade aan een schip' [1773; WNT Supp.].
Ontleend aan Italiaans avaria (misschien via Frans avarie) < Arabisch ʿawārīya, een vrij jonge afleiding van ʿawār 'beschadiging'.
Het woord kwam via de middeleeuwse zeehandelswegen van de 12e eeuw in het Italiaans en vandaar in de internationale handelstaal. De Nederlandse variant haverij (vnnl. haverie [1579; WNT Supp.]) kan door volksetymologie (associaties met havenen en haven) zijn ontstaan, maar kan ook hypercorrect zijn (assegaai). Ontleend aan het Nederlands zijn o.a.: Nederduits haferye [1582], Hoogduits Havarie [ca. 1600], Deens havari, Zweeds haveri.
Literatuur: H. Schlosser (1987) 'Altes und Neues zur Havarie', in: Sprachdienst 31, 167; Philippa 1991
Fries: averij, haverij


  naar boven