1.   avance zn. 'toenadering'
categorie:
leenwoord
Vnnl. advance 'winst' [1617; WNT Supp.], auance 'id.' [1622; WNT]; ook in andere betekenissen, bijv. 'toeslag; koersstijging; voorschot', samen te vatten met 'financieel voordeel', maar alle verouderd. Nu vooral: 'toenadering, poging tot toenadering', en dan alleen in het meervoud avances [1784; WNT Supp.].
Ontleend aan Frans avance, in de betekenis 'winst' vanaf 1478 [Rey], en in de persoonlijke relatiesfeer als faires des avances 'avances maken' vanaf 1622 [Rey], afleiding van het werkwoord avancer, oorspr. 'voortgang boeken', ontwikkeld uit vulgair Latijn *abantiare, afleiding van Laatlatijn abante 'vooraan, voor', een met ab- versterkte vorm van ante 'voor', zie anti-. In de oudere vindplaatsen soms geschreven met een pseudo-etymologische -d- van ad-.
Fries: avensaasje, avesaasje


  naar boven