1.   nader bn. 'dichterbij'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord, geleed woord
Mnl. narre 'dichterbij' [1240; Bern.], meestal naerre 'id.', zoals in eer gi mi naerre comet 'voor u dichter bij me komt' [1265-70; CG II], dan ook naerder 'id.' in dit plaester ... sal die zenewen doen vergadren naerder dan enech ander plaester 'deze pleister zal de pezen dichter bijeenbrengen (beter doen hechten) dan enig andere pleister' [1351; MNW-P]; vnnl. naeder oft naer 'dichterbij' [1573; Thes.], naeder, naerder 'id.' [1599; Kil.].
Mnl. naerre is de vergrotende trap van naar 1 in de Middelnederlandse betekenis 'dichtbij'. Toen deze vorm niet meer als comparatief herkenbaar was, is men een nieuwe gaan vormen uit naer plus de regelmatige uitgang /-ər/, die in het Nederlands na -r- altijd een -d- vereist, zoals ook bijv. in zwaarder bij zwaar. Zo ontstond naarder. Wrsch. is nader naast naerder ontstaan naar analogie van na naast naer.
naderen ww. 'dichterbij komen'. Mnl. naerderen 'id.' [1483; MNW]; vnnl. naederen [1599; Kil.]. Afleiding van nader.
Fries: neier


  naar boven