1.   nachtmerrie zn. 'angstdroom'
categorie:
geleed woord, volksetymologie
Mnl. nachte merien of onghehueren of beelwitten 'nachtspoken of spookverschijningen of tovergeesten' [1437; MNW-P], nachtmare 'angstdroom' in dromyng dat men nachtmaren noempt [1477; Teuth.], nachtmerry 'scheldwoord voor een vrouw' [1464; MNW], nachtmer [1495; Fuchs incubus]; vnnl. nachtmaere, nachtmerrie 'nachtheks' [1599; Kil.], swaere droomen ... diemen gemeynlijc de Maere oft Nacht merrie ... pleegt te noemen [1608; iWNT].
Samenstelling van nacht en mnl. mare 'nachtspook' [1240; Bern.], zie maretak. De nachtmare was een spookverschijning waarvan men meende dat zij mensen in de slaap kwelde door hun ademhaling te belemmeren. Het simplex mare raakte verouderd, waarna het tweede lid van nachtmare volksetymologisch werd geherinterpreteerd o.i.v. merrie.
Mnd. nachtmar; mhd. nahtmare (nhd. dial. nachtmahr); nfri. nachtmerje; me. nyghtemare (ne. nightmare). Bij het simplex mare horen: os. mare (mnd. mār, mare); ohd. mara (nhd. dial. Mahr); oe. mære; on. mara (nzw. mara); < pgm. *mara-, marō-.
Wrsch. verwant met Proto-Slavisch *mora 'nachtelijke kwelgeest' (Servisch en Kroatisch mòra, Tsjechisch můra), hoewel dit ook ontleend kan zijn aan het Germaans; en met het eerste lid in Oudiers mor-rígain 'vrouwelijke spookverschijning'. Verdere etymologie onbekend.
Fries: nachtmerje


  naar boven