1.   krieken ww. 'aanbreken van de dag'
categorie:
geleed woord, klankwoord
Vnnl. crieken 'aanbreken van de dag' in Met crieken van den daghe 'bij het aanbreken van de dag' [1562-92; MNW].
Er bestaat een werkwoord krieken 'tsjilpen, piepen', zoals al in de afleiding vnnl. kriecker(ken) 'krekel' [1599; Kil.], en kricken 'met lawaai barsten' (zie ook krekel). Men heeft daarom gedacht aan het geluid van vogels bij het aanbreken van de dag. Dan zou het gaan om een klanknabootsend woord dat met kraken verwant is. De betekenis 'dageraad' is echter opvallend. Daarom lijkt een andere mogelijkheid meer voor de hand te liggen. In het Middelnederlands verschijnen de werkwoorden grieken en graken 'grijs worden' die afleidingen zijn bij mnl. grau (zie grauw), zoals naken bij na. Ook deze woorden werden gebruikt in verband met de ochtend: Morgen vroe, alst sal graken, sal hi hem betide wech maken 'morgenochtend vroeg, als het grijs gaat worden, zal hij op tijd weggaan' [1340-50; MNW] en Dagheraet, morghenstonde, int griekingen van den daghe 'dageraad, ochtenstond, bij het krieken van de dag' [1483; MNW]. Zo ook vnnl. griekelinghe, krieckelinge 'ochtendgloren' [1599; Kil.], en zie ook Smerghens vroech met 't craecken vanden daghe ''s ochtends vroeg bij het krieken van de dag' [1614; WNT]. In dat geval is gr- overgegaan in kr- zoals wel vaker gebeurt, zie bijv. krols.
Het woord is uitsluitend Nederlands.
Fries: -


  naar boven