1.   heer 1 zn. 'man'
categorie:
geleed woord, erfwoord
Onl. hērro, hēro 'Heer (Latijn Dominus)' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. here 'heer', in aanspreekvormen gevolgd door een eigennaam meestal in de vorm her.
Oorspr. de vergrotende trap van een bn. met de betekenis 'belangrijk'. Uit de Romeinse aanspreektitel (Laatlatijn) senior 'rijpvolwassen man, ca. 45-60 jaar', dat oorspr. de vergrotende trap was van senex 'oud' (zie senior, seniel), ontstonden eerder al o.a. Frans seigneur en sire (zie sinjeur, sire) als aanspreekvormen voor heersers en andere hooggeplaatste personen. Naar analogie hiervan introduceerde men in het Oudhoogduits ten tijde van het Frankische rijk in diezelfde functie de vormen hēriro, hēroro, vergrotende trap van hēr 'oud, waardig, belangrijk', zie heerlijk; vanuit het Oudhoogduits heeft het woord zich verspreid in de andere Germaanse talen.
Ohd. hēriro, verkort her(r)o, hēr(r)o 'heerser, hooggeplaatst persoon' (mhd. herre, als aanspreekvorm her, hēr; nhd. Herr); daaruit os. hērro (mnd. hēr(e)); ofri. hēra (nfri. hear); oe. hearra (< os.; al in het me. verouderd); on. herri, herra (< os.; nzw. herre).
Ohd. hēr (nhd. hehr 'voornaam, verheven') heeft in deze betekenis geen Germaanse parallellen, behalve onl. hēr 'voornaam' [ca. 1100; Will.], en nog mnl. die urowe here 'de voorname, eerbiedwaardige vrouw' [1201-25; CG II, Floyr.], maar beide bronnen zijn enigszins Hoogduits gekleurd. Als de oorspr. betekenis van ohd. hēr 'grijs, grijsharig' is, is dit wrsch. hetzelfde woord als oe. hār en on. hárr, < pgm. *haiza-, bij een pie. wortel voor 'grijs', zie ook haas 1 'knaagdier'.
Oudhoogduits hēr(i)ro verdrong de oudere en algemeen Germaanse aanspreekvorm frō 'heer'. In het Nederlands en het Fries is een met frō 'heer' verwant woord slechts indirect aanwijsbaar in de afleiding vrouw, in mnl. vrone (bn., oorspr. een genitief mv.) 'van de heren' > (zn.) 'land van een landheer' > nnl. vroon, nu verouderd, maar nog in toponiemen (bijv. Fries Franeker = Nederlands Fronaker), en in mnl. vroonte, vreunte 'gevangenis (van de heer)', zie amigo.
In het Oudnederlands nog wel geattesteerd is een eveneens door hērro vervangen zn. drohtin, druhtin 'heer' [eind 9e eeuw; CG II-1, 39], waarvan het eerste deel nog voortleeft in drost.
In navolging van Frans seigneur en Duits Herr wordt here, heer al in het Oudnederlands gebruikt ter aanduiding van Christus of God, en zo ook in de meeste bijbelvertalingen nadien.


  naar boven