1.   entiteit zn. 'iets zelfstandig bestaands'
categorie:
leenwoord
Nnl. entiteit "de wezenheid, wezenlijkheid, wanneer van ieder ding beweerd kan worden, dat het iets is" [1824; Weiland].
Ontleend aan Frans entité 'id.' [1502; Rey] < middeleeuws Latijn entitas 'wezenlijkheid', een afleiding bij Latijn ēns (genitief entis) 'ding', teg.deelw. 'het zijnde' bij het werkwoord esse 'zijn', zie zijn 1.


  naar boven