1.   slurf zn. 'lange snuit'
Vnnl. slorf 'tot slurpen geschikte snuit of muil' in Ghij wilt ... der ermen lien bloet selve in uwen slorf slaen 'u wilt zelf het bloed van de armen opslorpen' [1526-67; iWNT]; nnl. slurf 'id.' in Het slorpen der Koeijen, welker breede slurf of muil hiertoe bijzonder geschikt is [1811; iWNT], de slurf (van een vlinder) ... loopt draadvormig uit [1861; iWNT wijn], De kop van den olifant (kenmerkt zich) door zijne lange, bewegelijke tromp, slurf of snuit [1862; iWNT].
Afleiding van de nevenvorm slurven van slurpen.
Fries: slurf, sloarf


  naar boven