1.   deplorabel bn. 'betreurenswaardig, jammerlijk'
categorie:
leenwoord
Vnnl. de deplorabelen staet van die stadt 'de jammerlijke staat waarin die stad verkeert' [1600; WNT Aanv.]. Eerder wel al deploreren 'beklagen, jammeren' [1577; Werve].
Ontleend aan Frans déplorable 'jammerlijk' [eind 15e eeuw; Rey], afleiding van het werkwoord déplorer 'jammeren, beklagen' [voor 1150; Rey] < Latijn dēplōrāre 'wenen, beklagen; wanhopen', gevormd uit het voorvoegsel dē- 'weg, van, uit' (zie de-) en plōrāre 'jammeren, (be)klagen', een woord van onduidelijke herkomst.


  naar boven