1.   bijslag zn. 'toemaat, toegift, toeslag'
categorie:
geleed woord
Mnl. bijslach 'munt met kleine afwijking' [1415; Stal. I, 248], bislach 'valse munt (geslagen na of naast de echte)' [1450-1500; MNW], ook 'aanbouwsel, stoep' (MNW); vnnl. bij-slach 'stoep' [1599; Kil.], byslagh 'iets bijkomends' [1672; WNT]; nnl. byslag 'toeslag' [1765-67; WNT], kinderbijslag 'overheidssubsidie op het hebben van kinderen' [1939; Dale 1976].
Afleiding van het verouderde werkwoord bijslaan uit bij 1 en slaan.
Behalve in samenstellingen als kinderbijslag is dit woord thans verouderd.
Fries: byslach


  naar boven