|
1. |
griend zn. 'rijshout aan het water' categorie: waarschijnlijk erfwoord Mnl. op die meenthe ofte greent 'op de meent of de uiterwaard' [na 1383; MNW], in een grient 'in een griend' [voor 1423; MNW], grynt 'zandplaat, strand; uiterwaard; wilgenbos' [1477; Teuth.]; nnl. griendt 'rijsbos, wilgenbos' [1717; Marin]. Met paragogische -t, waarvoor zie arend, ontwikkeld uit ouder, maar niet geattesteerd mnl. *green. Zonder -d/-t aan het eind: mnd. grēn 'korrel' (maar zie grein), mhd. grien 'zand, zandige plaats', on. grjón 'korreltje' (nzw. gryn); < pgm. *greuna-, een (formeel onverklaarde) variant van pgm. *greuta-, zie gort en grut; zie ook gruis. De betekenis heeft zich ontwikkeld van 'zandige oever' en 'kiezelige oever' naar 'de begroeiing van zo'n oever'.
|
naar boven
|