1.   nor zn. 'gevangenis'
categorie:
klankwoord
Nnl. (Bargoens) nor 'gevangenis' in in de "nor" zoals we gewoonlijk zeggen (gezegd van een besloten ruimte aan boord van een schip) [1881; WNT], hij zit in de nor, in de doos [1899; WNT vijftig], nou jij voor haar de nor bent ingegaan [1903; WNT sloerie].
Mogelijk hoort dit woord bij een reeks klanknabootsende en klankschilderende woorden met nasaal en -r- of omgekeerd, zoals brommen, knorren, neuriën, die alle een min of meer inwendig gonzen aanduiden. Verschillende van deze woorden kregen daarbij in omgangstaal, Bargoens of soldatentaal betekenissen die een afgeleid soort inwendigheid aanduidden, zoals brommen 'gevangen zitten', meuren 'slapen', neuriën 'zich bedrinken'. Bij deze reeks hoort ook een Bargoens werkwoord norsen 'slapen', ook Rotwelsch Nürschel 'bed'; het is mogelijk dat nor 'gevangenis' hiervan is afgeleid.
Literatuur: Endt 1974
Fries: -


  naar boven