1.   non- voorv. 'niet-'
categorie:
geleed woord
Vnnl. by noncomparitie 'als de gedaagde niet verschijnt' [1545; Stall.], non betalinghe 'het niet betalen' [1615; Stall.], in cas van non-accordt 'als er geen akkoord is' [1632; Stall.], bij non ontmoetinge 'in geval de ontmoeting niet doorgaat' [1657; WNT]; nnl. nonbetaaling 'niet-betaling' [1760; WNT].
Ontleend aan Frans non- 'niet-', het als voorvoegsel gebruikte bijwoord non 'nee' [842; Rey], ontwikkeld uit Latijn nōn 'niet, nee'. Het Latijnse woord is een samentrekking van *ne oinom, letterlijk 'niet een', waarin ne het negatiepartikel is, zie nee(n), en Vroeglatijn oinom de oorspr. vorm van de onzijdige vorm van klassiek Latijn ūnus 'één', zie een. Oude Latijnse schrijfwijzen die dit bevestigen, zijn noenum, noenu. Op een vergelijkbare wijze zijn de Latijnse woorden nihil (< *ne hīlum) 'niets' en nullum 'id.' gevormd, zie nihil en nul.
In samenstellingen is non- in het Frans productief vanaf de 13e eeuw, zie nonsens. In het Engels verschijnen samenstellingen met non- onder invloed van het Frans vanaf de 14e eeuw en werd het voorvoegsel later eveneens zeer productief. Nederlandse samenstellingen met non- zijn veel minder frequent, omdat het inheemse niet ook als voorvoegsel wordt gebruikt. De meeste samenstellingen met non- zijn rechtstreeks ontleend aan het Frans of Engels, of het zijn leenvertalingen, bijv. non-fictie, non-verbaal. Tegenwoordig komen vormingen van non- met een inheems woord voornamelijk als gelegenheidssamenstellingen voor, bijv. in hij heeft non-verstand van computers '... geen verstand ...'.
Fries: non-


  naar boven