1.   -nomie achterv. 'leer, onderzoek, studie'
categorie:
leenwoord
Oorspr. is dit het Griekse achtervoegsel -nomíā '-kunde'. De Griekse woorden op -nomíā zijn samenstellende afleidingen met een tweede lid nómos 'wijze, gewoonte, wet, wetmatigheid', bijv. astronomíā 'sterrenkunde' bij ástron 'ster' en oikonomíā 'huishouding' bij oĩkos 'woning'. Grieks nómos is afgeleid van het werkwoord némein 'ordenen, groeperen', verwant met nemen.
De oudste woorden op -nomie in de moderne talen zijn in hun geheel ontleend aan het Grieks, meestal via het Latijn. Hieronder vallen bijv. astronomie en economie. Een jongere ontlening is bijv. gastronomie. Verreweg de meeste zijn neologismen, die sinds de 17e eeuw gevormd worden in de moderne talen (bijv. Frans en Duits -nomie, Engels -nomy) bij een Griekse woordstam. De betekenis is meestal '-kunde, -kennis, -wetenschap' en in het Nederlands concurreren afleidingen op -nomie dan ook dikwijls met inheemse samenstellingen met -kunde of -wetenschap zoals astronomie naast sterrenkunde, economie naast verouderd huishoudkunde, agronomie naast landbouwkunde of -wetenschap, enz. Hierbij hoort altijd een persoonsaanduiding op -noom '-wetenschapper' en een bn. op -nomisch. Enkele woorden op -nomie betekenen 'wetmatigheid, gewoonte, staat', zoals het in zijn geheel op het Grieks teruggaande autonomie 'onafhankelijkheid' (zie autonoom).
Fries: -nomy


  naar boven