1.   druk 2 bn. 'veel werk hebbend of met zich meebrengend'
categorie:
verkorting
Vnnl. druck, drock 'veel werk hebbend of meebrengend' [begin 17e eeuw; WNT].
Wrsch. voortgekomen uit het zn. druk 1. Het bn. kan zijn ontstaan in uitdrukkingen als Hi gaf mi droufheit ende druc 'Hij gaf me droefheid en bedruktheid' [1350-1400; MNW-R]; ook vnnl. kent druckelick, druckich 'bedroefd' [1573; Thes.]. Te vergelijken zijn misschien ook verbindingen als druk maken 'verdriet aan de dag leggen', in druk komen, zijn 'bedroefd worden'.
drukte zn. 'overvloed aan bezigheden; waar veel verkeer is'. Nnl. druktens (mv.) 'id.' [1736; WNT]. Wrsch. een tamelijk recente (18e eeuw?) afleiding met het achtervoegsel -te bij het bn. druk, zoals Weiland in 1801 stelt: "drok, ook druk ... het is daar heel drok, daar is veel volk. Van hier drokte".


  naar boven