1.   trommel zn. 'slaginstrument; metalen doos'
categorie:
geleed woord, intensiefvorming of frequentatief, klankwoord
Mnl. trommel 'slaginstrument' in de samenstelling vier ... trommelstocke 'vier trommelstokken' [1497; MNW]; vnnl. trombel, trommel 'slaginstrument' in de samenstellingen trommelslager [1517; iWNT] en keteltrombel 'keteldrum' [1525; iWNT], dan trommel in heeft men trommelijn geslagen [ca. 1530; MNW], Speel-luyden met ... trommelen [1538; iWNT], bij overdracht ook 'metalen doos' in Eene silvere trommel of suikerdoos [1672; iWNT], 'gedeelte van het oor' in Agter dit Trommel-vlies is een holte diemen de Trommel noemt, om datse dat instrument eenigsins gelyk is [1686; iWNT]; nnl. trommel ook 'cylindervormig (onderdeel van) apparaat' in Trommels, om Koffy te branden [1727; iWNT], Eene centrifuge ... bestaat in hoofdzaak uit eene om eene loodrechte as roteerende trommel [1910; iWNT].
Hetzij afgeleid van trom met het oude verkleiningsachtervoegsel -el, zie druppel, hetzij afgeleid van het frequentatief trommelen [eind 13e eeuw-midden 14e eeuw; MNW] van trommen, dat is afgeleid van datzelfde woord trom. Het is ook mogelijk dat trommel evenals trom ontleend is, wrsch. via Middelnederduits trummel 'trommel', aan Middelhoogduits trumbel, trumel (Nieuwhoogduits Trommel), een verkleinwoord of frequentatiefvorm van Middelhoogduits trumbe, trumme 'trompet; trom', zie verder opnieuw trom. De betekenis 'metalen doos' is overdrachtelijk in het Nederlands ontwikkeld.
Fries: tromme 'trom', trommel 'tromvormig voorwerp', tromp 'blikken doos'


  naar boven