1.   zeldzaam bn. 'niet veel voorkomend; buitengewoon'
Mnl. selsene 'weinig voorkomend, ongewoon, vreemd, wonderlijk' [1240; Bern.], in Want het es selsene ende schone 'want het (verhaal) is wonderlijk en mooi' [1265-70; VMNW selsiene], ook selsane, selsiene, selsame in Dat god veruullede te hand. Met selsanen beesten dat land 'dat God het land onmiddellijk voorzag van wonderlijke dieren', Met hem voerdi vele das. Dat selsiene in dat lant was 'hij bracht veel met zich mee wat in dat land bijzonder was' [beide 1285; VMNW selsiene], alsene percheuael ... in sin[e] wapen saghen riden dochtet den vrouwen selsame 'toen ze Parcifal in zijn wapenuitrusting zagen rijden, vonden de vrouwen dat wonderlijk' [1276-1300; CG II], Eynen slotel ... Van syluer die seltsem was 'een sleutel van zilver, die kostbaar was' [1450-1500; MNW-R]; vnnl. zeldzaem 'weinig voorkomend; wonderlijk, buitengewoon' [1546; Naembouck].
Oude samenstelling, waarvan het eerste lid hetzelfde is als het grondwoord van zelden, en het tweede lid oorspr. is afgeleid van zien, maar is vervangen door het achtervoegsel -zaam.
Mnd. selsen, seltsem, seltsam (vanwaar nzw. sällsam); ohd. seltsāni (mhd. seltsæne, nhd. seltsam); nfri. seldsum; oe. seldsīne; ozw. sælsýn (nzw. sällsynt); < pgm. *selda-se(g)wni-, -sē(g)wni- 'zelden zichtbaar, zeldzaam'. On. sjaldsénn 'zelden gezien, zeldzaam' heeft een verl.deelw. als tweede lid.
Deze en andere samenstellingen en afleidingen met pgm. *-se(g)wni- 'zichtbaar' (zie Heidermanns 1993, 473-474) zijn gevormd op basis van het zn. *se(g)wni- 'uiterlijk, gedaante, aangezicht', een afleiding met grammatische wisseling van de wortel van *sehwan- 'zien'.
De gewone Middelnederlandse vorm is selsene, met verzwakte onbeklemtoonde lettergrepen en vereenvoudiging van de medeklinkercluster -lds- > -ls-. Deze vorm kan uit beide bovengenoemde Germaanse reconstructies zijn ontstaan, in het tweede geval via selsane, een Vlaamse variant die nog tot in het begin van de 14e eeuw voorkwam. Doordat de structuur van het woord niet meer begrepen werd, konden volksetymologische vervormingen plaatsvinden: vanaf eind 15e eeuw (met een geïsoleerde attestatie in de 13e) komt een tweede lid -same (-seme, -saem, -zaam enz.) voor onder invloed van de vele bijvoeglijke naamwoorden met het achtervoegsel -zaam, en vanaf eind 15e eeuw opnieuw een eerste lid selt- (seld-, zeld-) onder invloed van het verwante bijwoord zelden.
De vorm seldsaem (seltsaem, zeldzaam enz.) verschijnt pas in de 16e eeuw en is toen al snel de meest geaccepteerde variant geworden, mogelijk onder invloed van Hoogduits seltsam 'merkwaardig, raar, wonderlijk', dat op dezelfde manier is ontstaan.
Fries: sel(d)sum


  naar boven