1.   zeker 1 bn. 'veilig; vaststaand; overtuigd, stellig'
Mnl. seker 'onbezorgd, betrouwbaar, veilig; vastgesteld, onbetwistbaar; overtuigd' [1240; Bern.], zelfstandig gebruikt in hi moet zeker doen dat goed gheheel tehoudene 'hij moet zekerheid (betrouwbaarheid) verschaffen om het bezit in zijn geheel te behouden' [1254; VMNW seker I], ic dis wale seker ben Dat si mesdoen sere utermaten 'ik ben ervan overtuigd dat zij zich zeer misdragen' [1265-70; VMNW], in Edelheit is ene sieker duogt 'edelmoedigheid is een deugd waar men wat aan heeft' [1270-90; VMNW], iet is en groit dink sin leuen te versmain. Jnde die duot die is sieker van allen angste. Want huome en ruokt waner hie stiruet 'het is een gewichtige zaak om zijn leven te minachten. En wie dat doet die is veilig voor alle angst, want het kan hem niet schelen wanneer hij sterft' [1270-90; VMNW], Jnde dar vombe sone salmere gene sieker hope vop heben in diese werelt 'en daarom moet men er in deze wereld geen vast vertrouwen in stellen' [1270-90; VMNW], als bw. 'zonder twijfel, stellig' in v sone sal seker werdden verloest 'uw zoon zal zeker worden verlost' [1276-1300; VMNW]; vnnl. Dat weet ick sekers [1555; iWNT], Om dat wy het seker weten souden 1646; iWNT].
Ontleend aan vulgair Latijn sicurus, uit klassiek Latijn sēcūrus 'geen zorgen hebbend; veilig, beschermd', in het middeleeuws Latijn ook 'vrijgesteld van belasting of schuld of straf' [9e eeuw; Niermeyer], zie verder het jongere leenwoord secuur.
Evenzo ontleend zijn: os. sikor 'zeker, vrij van' (mnd. seker, vanwaar nzw. säker); ohd. sihhur 'onbezorgd, onbetwistbaar e.d.' (nhd. sicher); ofri. siker, sikur 'onschuldig' (nfri. siker 'zeker', naast seker 'id.' dat ontleend is aan het nnl.); oe. sicor (ne. dial. sicker); alle 'zeker (in de diverse betekenissen)', ofri. ook 'onschuldig'. Bij deze laatstgenoemde betekenis horen ook de afleidingen os. sikorôn 'vrij spreken' en ofri. sikeria '(zich) vrijpleiten'.
Men vermoedt dat het woord is ontleend als rechtsterm in de middeleeuws-Latijnse betekenis 'vrij(gesteld) van schuld of straf'.
Fries: siker, seker


  naar boven