1.   griet 2 zn. 'vis'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. gheen tarvebut, griet, scullen noch ander platvis snyden ... sal dan ... '(dat men) tarbot, griet, schollen of andere platvis niet anders mag snijden dan ...' [1515; MNW tarbot]; vnnl. griete 'soort platvis' [1567; Claes 1996], griete 'ruwe of schubbige zeebot' [1599; Kil.], griet 'vis' [1671; WNT].
Volgens NEW is deze vis mogelijk zo genoemd, omdat hij zich op kiezelige zeebodem ophoudt; dan is griete dus afgeleid van mnl. griet 'kiezel', zie grit; zie voor de verdere etymologie grut, waarbij ook gort.
De aanname van NEW wordt gesteund door de Zweedse vogelnaam grissla 'zeekoet (Uria grylle)', Oudzweeds grytle, die volgens Hellquist zo genoemd is naar zijn verblijfplaats tussen de stenige rotsen.
Fries: gryt


  naar boven