1.   trend zn. 'tendens'
categorie:
leenwoord
Nnl. trend 'tendens, koers' in Bepaling der Trend-waarde uit de statistiek der verkoopen [1930; Vaderland], den trend, het koersverloop van den gulden, ... niet bedwingen [1936; Vaderland], 'tendens, modeverschijnsel' in wat is de trend in de mannenmode? [1969; Reinsma 1975], een nieuwe trend ... de aankoop van het kolossale ouderwetse herenhuis [1973; Reinsma 1975].
Ontleend aan Engels trend 'tendens, koers (van handelingen, ideeën enz.)' [1884; BDE], eerder al 'algemene richting van een rivier, kustlijn enz.' [1777; BDE], nog eerder 'ronde bocht of baan van een rivier' [1630; BDE], zelfstandig gebruik van het ww. trend 'tenderen, een koers nemen (van handelingen, ideeën enz.)' [1863; BDE], eerder al 'een bepaalde koers hebben (van rivieren enz.)' [1598; BDE], ouder trenden 'zich wenden, draaien' [voor 1300; BDE], Oudengels trendan 'id.', zie verder omtrent.
Fries: trend


  naar boven