1.   erectie zn. opzwelling van de penis
categorie:
leenwoord
Vnnl. erectie 'oprichting, stichting' [1504; MNHWS], nnl. de erectie van dese Republicq [1701; WNT wonderbaarlijk], erectie "het oprigten, overeindstaan" [1824; Weiland], 'oprichting van de penis' [1850; WNT zaad], "de oprichting, het overeindstaan; de opbouwing, grondvesting, bouw" [1863; Kramers].
Ontleend aan Latijn ērēctio 'oprichting, opstelling', afleiding bij het werkwoord ērigere 'oprichten', gevormd uit ex- en regere 'sturen, richten', zie regeren.
Het huidige gebruik met betrekking tot de penis is relatief jong en is wrsch. ingevoerd als eufemisme voor oudere woorden als verstijving, oprichting. De definitie van Weiland in 1824 lijkt hier wellicht al aan te refereren. Uit de volgorde van de betekenissen en de puntkomma bij Kramers in 1863 kan misschien reeds geconcludeerd worden dat dit toen al de belangrijkste betekenis was. Eerder was erectie een volkomen gebruikelijk woord met de betekenis van het huidige woord oprichting.


  naar boven