1.   eponiem zn. 'woord dat teruggaat op een persoonsnaam'
categorie:
leenwoord
Nnl. eponiem 'eigennaam die appellatief is geworden' [ca. 1860; Sanders 1993, 7], eponiem 'woord dat teruggaat op een persoonsnaam' [1981; Battus].
Ontleend aan het Franse bn. éponyme 'zijn naam gevend aan' [1751; Rey] of het Engelse zn. eponym 'persoon die zijn naam aan een volk of plaats heeft gegeven' [1846; OED] < Grieks epṓnumos (bn. en zn.) 'naamgevend; die zijn naam geeft aan', gevormd uit het voorzetsel epí 'op, aan' (zie epidemie) en ónuma, ónoma 'naam', zie naam.
De term duidde, ook in het Nederlands, oorspr. de persoon aan die zijn naam aan een volk, een plaats of een begrip gaf: de reus Pelops was de legendarische epṓnumos 'naamgever' van de Pelopponesus. Die relatie is thans als het ware omgedraaid en eponiem is de aanduiding geworden voor een woord waaraan een persoonsnaam ten grondslag ligt.
Literatuur: Battus (1981) Opperlandse taal- en letterkunde, Amsterdam


  naar boven