|
1.  |
tillen ww. 'opheffen, oplichten' Mnl. tillen 'opheffen' in Com help mi desen swaren sack op mine scouderen te tillen [1451-1500; MNW]. Mnd. alleen in de afleiding tilbar 'beweeglijk'; ofri. tilla 'tillen, opbeuren; reizen, trekken' (nfri. tille). Herkomst onzeker. Mogelijk overgenomen uit het Fries, en dan misschien behorend bij de wortel van dulden < pie. *telh2- 'dragen, verdragen' (LIV 622). Fries: tille
|
naar boven
|