1.   kast zn. 'opbergmeubel'
categorie:
leenwoord
Mnl. caste 'kist; voorraadschuur' in in die arke ochte caste 'in de (heilige) ark of kist' [1380-1400; MNW-P], op solren of in casten 'op zolders of in voorraadmagazijnen' [1374-1425; MNW], alle zout, dat ... vercoft wert, het zij uten casten of anders 'al het zout dat verkocht wordt uit de magazijnen of wat dan ook' [1460-86; MNW], hoer cassen bleven vastgheladen 'hun voorraadschuren bleven volgepakt (ze verkochten niets)' [1470-90; MNW-R]; vnnl. kast, kaste 'kast, bergmeubel' in kisten, schapperaeyen, kastjens in de mure ... zijn begrijpplaatsen 'kisten, plankenkasten, kastjes in de muur zijn bergplaatsen' [1662; WNT].
Wrsch. ontleend aan het Duits, zowel in de verouderde betekenis 'voorraadschuur' als in de betekenis 'bergmeubel'. Het woord bestaat verder alleen in het Duits en is daar veel ouder dan in het Nederlands: Oudhoogduits kasto 'kist, reservoir' [8e eeuw; Pfeifer], Middelhoogduits kaste ook 'graanschuur', met de -n uit de verbogen naamvallen Nieuwhoogduits Kasten 'kist, doos, uitstalkast, brievenbus' en vele andere betekenissen, die ook regionaal variëren, bijv. in het noorden 'latafel' en in het zuiden en in Oostenrijk en Zwitserland 'opbergmeubel, voorraadkast'. Deze laatste betekenis was ten tijde van het ontstaan van Nederlands kast 'opbergmeubel, voorraadkast' veel algemener en is pas daarna in de standaardtaal vervangen door Schrank.
De etymologie van het Duitse woord is onzeker, maar wrsch. is het een erfwoord, uit pgm. *kasa-, hetzelfde woord als kaar, maar zonder grammatische wisseling, zoals in got. kas 'vat, ton, kruik'. De -t- kan dan een afleidingsachtervoegsel zijn of een paragogische -t zoals in Palast 'paleis' of kan zijn ontstaan onder invloed van het al veel eerder aan het Latijn ontleende en betekenisverwante Kiste, zie kist. In het Duits bestaan nog de synoniemenparen Fischkar en Fischkasten 'viskaar', Brunnenkar en Brunnenkasten 'ombouw van een fontein'. Een alternatieve verklaring gaat uit van een primaire betekenis 'graanbergplaats' die zich ontwikkeld zou hebben uit 'opgeworpen berg koren'; het zou dan verwant zijn met on. kóstr 'hoop, stapel' en kasta 'gooien'.
De betekenis 'heilige ark' in de geïsoleerde oudste vindplaats komt overeen met de algemene betekenis die mnl. casse had, zie kas, en zal dus wel het gevolg zijn van interferentie tussen deze twee woorden. Het omgekeerde is gebeurd in de eveneens geïsoleerde Middelnederlandse vindplaats casse 'voorraadschuur' uit 1470-90.
Hoewel kast 'bergmeubel' in 1662 voor het eerst wordt aangetroffen, lijkt het woord pas in de tweede helft van de 18e eeuw ingeburgerd te raken, eerder gebruikte men in deze betekenis vaker kas. Men heeft kast in de eerste eeuwen na ontlening dus blijkbaar met kas willen associëren, wat versterkt kan zijn door het feit dat de verkleinwoorden kastje en kasje hetzelfde klinken. Overdrachtelijke betekenissen als 'slecht rijtuig, studentenkamer, groot huis' en samenstellingen als proviandkast, brandkast, poppenkast, hoerenkast verschijnen pas op grote schaal vanaf de 19e eeuw.
Fries: kas(t)


  naar boven