1.   abonneren ww. 'intekenen'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. abonneeren 'op zekere prijs stellen, bepalen' [1773; Boey], "zich in eens uitkoopen, en dus van gedurige betaling bevrijden" [1824; Weiland].
Ontleend aan Frans abon(n)er 'begrenzen, limiteren' [1260], afleiding van het zn. borne, bosne, bone 'grenssteen, grensboom' < middeleeuws Latijn bodina, butina 'id.', van onduidelijke oorsprong.
In het Frans betroffen abonnement en abonner reeds in de 13e eeuw 'overeenkomst inzake regelmatige levering'. Het werkwoord is in het Nederlands vanaf de eerste vermeldingen zowel overgankelijk als wederkerend.
abonnee zn. 'geabonneerde'. Nnl. abonnés (mv.) [1873; WNT Supp.], abonnee [1885; WNT vergaderen]. Ontleend aan Frans abonné [1798]. ◆ abonnement zn. 'abonneecontract'. Nnl. abonnement [1824; Weiland]. Ontleend aan Frans abonnement [1275].
Fries: abonneare, abonnearje


  naar boven