1.   rigoureus bn. 'streng, onverbiddelijk'
categorie:
leenwoord
Vnnl. rigoreux, rigoreus, rigoureus 'streng, onverbiddelijk' in want iusticie zonder ontfermhertichede is te rigoreux 'want gerechtigheid zonder medelijden is te streng' [1503; WNT], Dit recht van represaillen ... schijnt te sijne rigoreus [1510; WNT represaille], eenige rigoureuse placaten ende ordonnantiën [1612; WNT Supp. artiest].
Ontleend aan rigoreux 'hard, moeilijk te verdragen' [1382; TLF], eerder ook al 'onbuigzaam, streng' [ca. 1330; Rey/Morvan] (Nieuwfrans rigoureux 'streng, onverbiddelijk'). Het Franse woord is ontleend aan Laatlatijn rigorosus 'hard, strikt, streng', dat is afgeleid van Latijn rigor 'hardheid, gestrengheid, bittere kou', zelf een afleiding van rigēre 'stijf staan, hard zijn', waarvan de verdere herkomst onduidelijk is. In het Nederlands werd het woord aanvankelijk ook meestal een -o- gespeld, maar onder invloed van het Frans werd later rigoureus de officiële vorm. In het NN is de uitspraak en daardoor de spelling met -o- echter nog steeds zeer frequent.
Fries: rigûreus


  naar boven