riem 2 zn. 'roeispaan' categorie: leenwoord Mnl. rieme 'id.' [1240; Bern.], riem, reme. Zeer vroeg ontleend aan Latijn rēmus 'roeiriem', een afleiding van de Indo-Europese wortel voor 'roeien', zie roeien. In het Nederlands met -ie- < Latijn -ē-, zoals ook in biet. Evenzo ontleend zijn: mnd. rēm(e); ohd. riemo (mhd. rieme). Fries: riem(e), riemme, rym, rime