1.   bont 2 zn. 'pelswerk'
categorie:
geleed woord
Mnl. in de samenstelling bont werc [1276-1300; CG II, Perch.], een caproen mit bonten ghevoedert 'een kapmantel met bont gevoerd' [1403; MNW].
Afgeleid van bont 1 'veelkleurig'. Oorspr. werd bont gebruikt voor gemêleerde, bonte huiden, wat ook gebeurde bij Middelhoogduits bunt 'tweekleurig pelswerk'. Mogelijk is het Nederlandse woord in de pelsbetekenis aan het Middelhoogduits ontleend, hoewel Middelnederlandse woorden voor 'pels' wel vaker van niet-Germaanse oorsprong zijn, bijv: mnl. pels [1240; Bern.] < Latijn pellicium; mnl. cursene 'vel, pels' [1240; Bern.] < Slavisch *kŭrzĭno 'bont, pelswerk' (zie keurs).
Fries: bûnt


  naar boven