1.   stellen ww. 'plaatsen; beweren; veronderstellen'
categorie:
geleed woord
Mnl. stellen 'opstellen, opbouwen, plaatsen; vastleggen; in een bepaalde toestand brengen' in doe ... hare werc te ponte was gestelt 'toen hun belegeringswerktuig op de juiste wijze was opgesteld' [1260-80; VMNW], bi consente uan den partien ... gheset ende ghestelt 'met instemming van beide partijen vastgesteld en vastgelegd' [1276-1300; VMNW], sal hi boven sijn ghestelt 'wordt hij bovenaan geplaatst (heeft hij voorrang)' [ca. 1410; MNW], Dat men uut den vanghenesse soude doen ... alle de edele ende poorters ..., ende stellen ze vry op hare voeten 'dat men alle edelen en burgers uit de gevangenis zou laten en ze op vrije voeten zou stellen' [ca. 1470; MNW].
Herkomst niet helemaal duidelijk. Mogelijk een afleiding van stal in de oorspr. betekenis 'stand, het staan' (Toll., FvW, Kluge, Pfeifer); een tweede mogelijkheid (FvWS) is afleiding van de wortel van steel 'stengel'; in beide gevallen heeft de afleiding stellen de betekenis 'doen staan, plaatsen'. De betekenis 'zeggen, beweren' is ontstaan uit 'als vaststaand naar voren brengen, poneren'; ook poneren betekent oorspronkelijk 'plaatsen, zetten'. De betekenis 'veronderstellen' kon ontstaan in verbindingen als Laat ons stellen dat ... 'laat ons dat bij wijze van proef als vaststaand naar voren brengen'.
Os. stellian; ohd. stellen (nhd. stellen); oe. stellan; nfri. stelle; alle 'plaatsen, opstellen e.d.', < pgm. *stallijan-. Ablautend is wrsch. stillen 'doen ophouden' < pgm. *stellijan- verwant.
Zie ook afleidingen en samenstellingen als aanstellen, belangstelling, bestellen, bewerkstelligen, bijstelling, gestel, gesteld, herstellen, ongesteld, opstel, samenstelling, tentoonstelling.
Fries: stelle, stalle


  naar boven