1.   natrium zn. 'scheikundig element (Na)'
categorie:
leenwoord, bedenker bekend
Nnl. natrium [1846; WNT wonderzout].
Ontleend aan Neolatijn natrium, in 1813 als naam voor het zuivere element geïntroduceerd door de Zweedse scheikundige Jöns Jacob Berzelius (1779-1848). Het is gevormd met het achtervoegsel -ium, zoals de meeste wetenschappelijke elementnamen, bij het in 1797 door de Duitse scheikundige Martin Heinrich Klaproth (1743-1817) voorgestelde woord natron 'minerale potas'. Natron was eerder een van de namen die Europese alchemisten gaven aan potas, een stof die werd verkregen door het logen en drogen van verbrand organisch materiaal en die bewaard werd in potten om hem droog te houden. Het woord natron is ontleend aan Arabisch naṭrūn 'potas, soda', zelf een leenwoord uit Grieks nítron 'id.', dat op zijn beurt via een Semitische taal teruggaat op Oudegyptisch nṭrj 'id.'.
Eerdere namen voor het zuivere element waren o.a. sodium (Sir Humphry Davy, 1807) en natronium (Ludwig Wilhelm Gilbert, 1809). Sodium werd de gewone naam voor 'natrium' in het Engels en is ontleend door het Frans en de andere Romaanse talen. Onder Duitse invloed is natrium de wetenschappelijke naam en de gewone naam in de meeste andere talen geworden. Voor het pas in de 18e eeuw wetenschappelijk erkende onderscheid tussen potas (kaliumcarbonaat, K2CO3) en soda (natriumcarbonaat, Na2CO3) zie kalium.
Fries: natrium


  naar boven