|
1.  |
nat bn. 'vochtig' categorie: waarschijnlijk substraatwoord Onl. nat 'vochtig' in That nat uuerthe fuot thin an bluode 'opdat jouw voet gedrenkt (letterlijk: nat) worde in bloed' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. nat 'id.' [1240; Bern.]. Mnd. nat; ohd. naz (nhd. naß); alle 'nat, vochtig', < pgm. *nata-. Daarnaast indirect in got. ganatjan 'nat maken' en misschien in de plantnaam nzw. nate 'vogelmuur' en in de riviernaam on. Nöt. Mogelijk verwant met: Grieks nótios, noterós 'nat'; Welsh nodd 'vochtigheid'; maar een gemeenschappelijke pie. reconstructie is hierbij onmogelijk. Fries: -
|
naar boven
|